Hoe Cyriel Buysse zich losjes baseerde op een schilder die… | MSK Gent
Ga naar inhoud (Enter)

Hoe Cyriel Buysse zich losjes baseerde op een schilder die hij goed kende: Albert Baertsoen.

In de tuin van het buitenverblijf Ter Linden in Wondelgem ca 1895
In de tuin van het buitenverblijf Ter Linden in Wondelgem ca. 1895, met v.l.n.r.: Frits Thaulow, Georges Buysse, Ingeborg Thaulow-Gad, Albert Baertsoen, Charlotte Claus-Dufaux en Berthe Baertsoen-Delstanche. Foto: Emile Claus (?). Familiearchief Baerstoen.

Enigszins verscholen in het uitgebreide oeuvre van Cyriel Buysse, de bekroonde schrijver van romans als Het recht van de sterkste (1893) en toneelstukken als Het gezin Van Paemel (1902), zit de roman Daarna (1903). Voor de hoofdfiguur in dit boek, de schilder Alfred Melville, baseerde Buysse zich losjes op een schilder, tekenaar en graficus die hij zeer goed kende: Albert Baertsoen, de neef van diens schoonbroer Georges Buysse.

Alfred, die sinds maanden niet geschilderd had, voelde een vurig verlangen om weer te beginnen. De glorie van de meesterstukken, die hij pas weer bewonderd had in het Parijse Louvre, bleef hem als een glanslicht in de ogen schitteren, spoorde hem aan om ook iets groots en machtigs voort te brengen. En in de heerlijke meimorgen liep hij met Florence en hun twee honden door de statige beukenlaan in de richting van de grote vijver, op zoek naar een mooie impressie. 

Uit ‘Daarna’ van Cyriel Buysse (1903, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam)

Cyriel Buysse heeft het turbulente (eerste) huwelijksleven van Baertsoen van dichtbij gekend, een huwelijk dat slechts 10 jaar stand hield en in 1901 tot een zelfs in de Gentse kranten becommentarieerde scheiding leidde. Natuurlijk laat Buysse in de hoofdfiguur Melville die – toeval of niet – de voornaam van Baertsoens vader draagt en personages uit Alberts vriendenkring als Van Laer (de schilder Emile Claus) en Darmont (de romancier en kunstcriticus Camille Lemonnier), enerzijds tal van dichterlijke vrijheden sluipen.

Om maar enkele elementen te noemen: in werkelijkheid kende Baertsoen niet als landschaps- maar als stadsschilder zijn eerste museale succes, niet in Duitsland (zoals in de roman), maar in Frankrijk. Ook is het niet tot een hernieuwde band tussen de gescheiden echtelieden gekomen zoals de roman doet vermoeden. Evenmin was Berthe Delstanche, Baertsoens eerste echtgenote, de ietwat oppervlakkige, op luxe bewuste vrouw die, toen de jonggehuwden op huwelijksreis in Parijs het Louvre bezochten, wel niet het verkeerde schilderij op zaal zal hebben bewonderd toen haar van verre Da Vinci’s Mona Lisa aangeprezen werd. Meer nog: Delstanche was artistiek begaafd, dreef leder en exposeerde dat werk herhaaldelijk, o.m. in de Brusselse kunstkring Le Sillon.

Hij bracht haar weldra in het Louvre, om haar eens op de proef te stellen.
- Kijk daar eens naar, sprak hij, haar voor het beeld van de Gioconda brengend.
Zij bewonderde, met vage, stille woorden. Maar hij merkte plotseling, met een soort van schrik, dat zij op een schilderij daarnaast keek.
- Neen, daar niet, liefste, dáár, dáár, sprak hij ontroerd, met de hand naar het meesterstuk wijzend.
- O, dát! antwoordde zij bedeesd. En weer liet ze woorden van stille bewondering horen.
Roerloos stonden zij beiden daar een ogenblik, de ogen op het schilderij gevestigd. Toen keek ze naar hem op, en merkte dat hij tranen in de ogen had.
- Alfred, wat scheelt je! riep ze angstig uit.
- O, het grijpt me zo aan, antwoordde hij.
En in de blik waarmee hij haar aankeek, lag iets van bedroefd verwijt, alsof hij van diepe teleurstelling weende.
- Kom, sprak zij, - laten wij verder gaan; die emotie is niet goed voor je.
                          

Uit ‘Daarna’ van Cyriel Buysse (1903, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam)

Tussen de lijnen door, soms expliciet, schetst Buysse anderzijds een scherp beeld van de dandyeske kunstenaar, niet alleen van zijn fysionomie - ‘zijn bleek gezicht met zwarte baard’ en ‘zijn ernstige ogen’ –, van zijn onberispelijke kledingstijl en tevens zijn passie voor muziek (verwijzingen naar opera’s van o.m. Wagner duiken herhaaldelijk op), maar tevens van de plichtplegingen en vooral vooringenomenheden van het bourgeoismilieu waarin hij verkeerde.

Zo worden de door Alfreds entourage eenvoudig om hun ‘lage’ afkomst geminachte kunstenaarsvrienden – geringgeschatte sujetten die hun tijd verliezen in de romantische ‘onbenulligheid’ van de artistieke ‘bohème’ – integendeel als ‘superieure mensen’ gekwalificeerd, ‘die op zichzelf en door zichzelf tot de werkelijke aristocratie gerekend [dienen te] worden’ (dixit Alfred, maar ook Cyriel Buysse).

Betekenisvol voor de kunstenaar Baertsoen zijn Buysses terloopse, maar herhaalde beschrijvingen van de eenzaamheid die de kunstenaar zelf opzocht, het moeizame werken, zijn momenten van ‘spleen’ (zoals Baertsoen zelf schreef). Bij Buysse heten dat de noodzakelijke maar uitputtende ‘koortsachtige’ inspanningen, de ‘opgewondenheid van kunstschepping, in een zó diepe harmonie met ’t fijnste van zijn mooiste en intiemste wezen’.

Baertsoens adagium om te leven voor de kunst en daartoe alles in het werk te stellen heeft hem er niet van weerhouden om in 1905 opnieuw te trouwen met de Luikse Claire Neujean, maar ook dat huwelijk bracht weinig vreugde. Toen de wereld in de zomer van 1914 in brand stond en hij met zijn zoon Jean (uit het eerste huwelijk) en moeder naar Londen vluchtte, vergezelde Claire hem niet. Tot Baertsoens dood in 1922 verkoos ze de schaduw van haar ondertussen in Europa beroemde echtgenoot, maar toen was ook dat huwelijk voor de kunstenaar lang verleden tijd.